|
Een
herinnering aan de Tweede Wereldoorlog.
In Rinsumageest kwam in december 1944 een grote groep evacués aan.
In september hadden deze mensen in allerijl huis en haard in Arnhem moeten
verlaten, omdat het daar te onveilig werd. Zij werden onder gebracht bij
verschillende gezinnen in De Geast.
Eén van hen was Molly Feddema-Brown, dochter van Julien en Agnes
Brown. Dat waren Belgen, die tijdens WO1 naar Nederland waren gevlucht en
zo in Arnhem terecht waren gekomen. Vader Julien heeft in Arnhem later een
kartonnagefabriek gekocht. Als directeur had hij verschillende personeelsleden
in dienst. Ze hadden een groot huis met meerdere verdiepingen, De fabriek
was gevestigd in het souterrein, daarboven waren de kantoren en in de etages
daarboven woonde de familie Brown. Vlak voordat de WO2 uitbrak overleed
de vader van Molly plotseling aan een hersenbloeding. Moeder Agnes bleef
achter met 6 kinderen in de leeftijd van 8 tot 22 Met de oudste kinderen
heeft Agnes de fabriek draaiende weten te houden. De oudste zoon Willy heeft
later de fabriek overgenomen en is tot aan zijn dood trouw gebleven aan
zijn bedrijf. Moeder Agnes heeft altijd boven de fabriek gewoond, totdat
ze in een verzorgingshuis in Velp terecht kwam en ook Willy met zijn gezin
woonde jarenlang op één van de etages.
Oorlogstijd 1940 - 1945
Door
Etie Post
Op 10 mei 1940 brak de oorlog uit. De eerste oorlogsjaren hielden moeder
Agnes en de oudste kinderen de fabriek draaiende. Eten en drinken was
verkrijgbaar op de bon. Molly vertelt in haar verhaal ook dat ze op een
dag, het was 17 september 1944 zwermen poppetjes aan parachutes naar beneden
zag komen. Heel indrukwekkend! Dit waren de geallieerden.
De laatste tijd zat de familie voor de veiligheid al onder gedoken tussen
de stapels karton in de fabriek onder de begane grond. Ieder had een kussen
en 2 dekens en sliep, zittend op een stoel met een kussen op schoot .
De waterleiding was al afgesloten, maar beneden was er een pomp, waaruit
ze water konden halen. Willy sloop zo af en toe naar boven om door het
raam poolshoogte te nemen van wat er zich buiten afspeelde. Maar op een
dag kwamen er duizenden briefjes naar beneden dwarrelen met daarop een
waarschuwing. ‘Dit stadsgedeelte moet om 5 uur verlaten zijn’.
Eén van die briefjes kwam terecht op het balkon. Willy heeft het
briefje in de huiskamer onder het tapijt geschoven en bracht de boodschap
over bij zijn moeder, broertjes en zusjes. Verder ontdekte hij, dat deze
boodschap ook met grote krijtletters op straat stond geschreven. Op een
handkar, die altijd werd gebruikt om karton op te vervoeren hebben ze
toen in allerijl de nodige spullen gezet, waaronder een emmer die later
dienst deed om water en (dunne) soep bij de Centrale keukens te halen.
Freddy van 18 nam de taak op zich om de kar te duwen. Voor de poezen hebben
ze een grote pan met pap achter gelaten. Ze hadden op dat moment nog geen
idee wanneer ze terug zouden keren.
Drie
maanden op de vlucht
Met grote horden mensen uit de omgeving vluchtten ze Arnhem uit. Sommigen
met een fiets, een kar of een kinderwagen. De familie Brown vertrok samen
met de overburen uit hun straat. Onderweg moesten ze verschillende keren
dekking zoeken, omdat er door overvliegende vliegtuigen geschoten werd.
Soms werden ze staande gehouden door Duitse soldaten. De eerste dag liepen
ze ongeveer 20 km. Ze kwamen tot Rheden, waar ze met enkele gezinnen bij
een boer in de stal op een laag stro konden slapen. De boerin zorgde voor
eten, al was dat voor de opgroeiende jongens niet voldoende. Maar ze waren
de gastheer en vrouw zeer dankbaar en mochten hier zelfs een tijdje verblijven,
totdat half oktober de koeien weer op stal moesten.
En zo ging de reis verder richting het Noorden. Het Rode Kruis was ook
ingezet om de vluchtelingen ergens onder te brengen. Ze sliepen onderweg
vaak in leegstaande gebouwen, zoals in scholen. Vaak in stro waar de vorige
nacht ook all andere mensen hadden geslapen. Onderweg was de groep op
zoek naar gaarkeukens, waar soms wel iets te eten was. Een enkele keer
aten ze gekookte aardappelschillen, die ze ergens hadden opgescharreld.
Iedereen had honger en m.n. broer Freddy was de laatste tijd sterk vermagerd.
De behoefte moest onderweg buiten worden gedaan en ze begonnen langzaam
aan te vervuilen.
Aankomst
in Friesland
Toen ze dan eindelijk na maanden lopend in Friesland aankwamen, kregen
ze zomaar langs de weg van boeren melk uit melkbussen aangeboden. Wat
smaakte dat heerlijk!
Ze ontdekten nu ook, dat men hier een andere taal sprak. Daar hadden ze
in Arnhem nog nooit bij stilgestaan.
Na weer enkele dagen kwamen ze op 20 december aan in Leeuwarden bij het
Beursgebouw. Ook daar sliepen ze weer op de vloer in het stro. De dag
daarop werden de evacués met boten naar Dokkum vervoerd. Op de
kades rond het Kleindiep was het zwart van de mensen. ‘Die boten
vol vluchtelingen was een bezienswaardigheid, maar wij voelden ons zwervers,
omdat we er zo vuil en verwaarloosd uitzagen,’ vertelde Molly in
haar verslag.
Per
paard en wagen naar Rinsumageest
Op de Zijl in Dokkum werden de mensen verdeeld in verschillende groepen
naar meerdere plekken.
Op boerenkarren met schuine zijkanten werden zo’n 150 personen naar
Rinsumageest vervoerd. De naam van de koetsier was Rinze Kooistra.
Bij de Gereformeerde kerk werden de vluchtelingen uitgeladen en moesten
ze plaats nemen in de banken van de kerk. Daar werden ze getrakteerd op
boterhammen en melk. Er was genoeg, dus ze konden eten zoveel ze maar
wilden.
Daarna moest ieder om de beurt naar voren komen en werd iedereen geïnspecteerd
op luizen.
Toen was het tijd
om naar de gastgezinnen te gaan. Willy kwam bij de Hoofdmeester van de
Hervormde school, meester Jacob Hanenburg terecht, Molly met haar zusje
Kitty ging naar de Hervormde predikant Van Andel. Moeder Agnes kwam bij
de familie Bouma op de Smidsweg. Freddy en Rudy gingen naar Bram en Bouk
van Dijk. Bram en Bouk woonden op de hoek, dichtbij de boerderij van Piet
Westra. Bij Westra werkte destijds Arnold Feddema, die zijn nieuwe buurmeisje
al snel leerde kennen en waarmee hij na de oorlog is getrouwd. Het huis
van Bram en Bouk , waar later ook Fère en Aaltje hebben gewoond,
staat er al lang niet meer. Op die plek is er inmiddels een straat naar
een nieuwe wijk aangelegd. Dit is de Schoolstraat.
Na een week werd Molly over geplaatst naar Bram en Bouk van Dijk, omdat
Bouk er wel een meisje bij wilde hebben om haar te helpen in de huishouding.
Freddy leerde wol te spinnen op een spinnewiel, dat al gauw werd aangeschaft.
Bouk leerde Molly zelfs sokken te breien. Iedereen liep na een tijdje
op klompen met gebreide sokken. Het klikte bijzonder goed tussen alle
gastgezinnen en de familie Brown. De familie werd zelfs een paar keer
aangeboden om met eigen gezin een weekend samen in het huis van Hanenburg
en Van Dijk door te brengen.
Pentekeningen
van huizen en boerderijen
Willy hield van tekenen en ging er na enige tijd op uit, om samen met
een dorpsbewoner huisjes, molens, boerderijen etc. te tekenen. Ook portrettekenen
was één van zijn liefhebberijen. Ze moesten dat wel doen
op momenten dat er geen Duitse soldaten in de buurt waren. Want de mannen
wilden voorkomen dat ze op transport naar Duitsland werden gezet. Willy
en meester Hanenburg hadden een geheime schuilplek bij Hanenburg thuis,
waar niemand iets vanaf wist.
Toch werden beide heren op een zondagochtend tijdens een razzia uit hun
schuilplaats geplukt door Duitse soldaten. Zeer vermoedelijk zijn ze verraden,
maar degenen die dat hebben gedaan, zijn nooit gevonden.
Beide zijn, na eerst een week in de gevangenis in Leeuwarden te hebben
doorgebracht, naar een gevangenkamp in Ide vervoerd. Jacob Hanenburg moest
iedere dag mee op pad om loopgraven te maken. Willy werd, omdat hij verschillende
talen beheerste als tolk aangesteld in het kamp, dat in een oude school
was ondergebracht. Ook hier moesten de gevangenen op de houten vloer met
een laagje hooi slapen. De mannen mochten in het weekend bezoek ontvangen
van familie. Mevrouw Hanenburg en Molly gingen regelmatig met schone kleren
en andere levensbehoeften op de fiets om echtgenoot en broer te bezoeken.
Dat ging dan op fietsen met cushionbanden.
Ontsnappen
en zwerven door Drenthe
Toen de Duitsers het na verloop van tijd te heet onder de voeten werd,
hebben de gevangenen de kans gezien om in groepjes te vluchten. Dat werd
dus zwerven over de heide en door de bossen in Drenthe. Een slaapplek
zochten ze in verlaten boerderijtjes en schuurtjes. Op een gegeven moment
kwamen de mannen bij de familie van boer Marissen, ergens op het Ellertsveld
tussen Schoonoord, Orvelte en Westerbork terecht. Hier werden ze met alle
liefde en begrip ontvangen. Ondertussen hadden ze het gedonder van kanonnen,
het geratel van mitrailleurs en het vallen van bommen achter zich gelaten.
De mannen mochten mevrouw Marissen helpen met aardappelen schillen. Er
werd een wasketel vol gekookt met wat vet spek en melk en ze aten als
wolven. De groep mocht zo lang bij het gezin blijven tot alles veilig
was. Willy was inmiddels weer aan het tekenen geslagen en maakte portretten
van verschillende personen van deze gastvrije familie. Deze hangen nu
nog bij de familie aan de wand.
Weken daarna, het zal rond eind april 1945 zijn geweest, kwamen de mannen
uiteindelijk weer thuis en konden ze hun liefhebbende familieleden, die
al die tijd in angst hadden gezeten, weer in de armen sluiten.
E. Post
|
|